text

voor Nederland:
Stichting Poetry International
Eendrachtsplein 4
3012 LA Rotterdam
Nederland
tel  +31 (0)10 282 27 77
fax +31 (0)10 444 43 05
gedichtendag@poetry.nl

Poetry international Rotterdam

voor Vlaanderen:
Stichting Lezen
Frankrijklei 130/4
2000 Antwerpen
België
tel  +32 (0)3 204 10 00
fax +32 (0)3 204 10 09
gedichtendag@stichtinglezen.be

stichtinglezen_cyaan.jpg


Juryrapport

De jury van de gedichtendagprijs 2007 bestond uit Peter Ghyssaert, Micha Hamel en Toef Jaeger. Uit de gehele poëzieproductie van 2006, koos deze jury drie gedichten. Zonder vooraf gestelde maatstaven, zonder een consequente literatuuropvatting, eigenlijk alleen op basis van smaak.


Dirk van Bastelaere, ‘Op het achterdek’ (De voorbode van iets groots, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2006)
In het algemeen geldt dat de gedichten waarover de jury gediscussieerd heeft, ook steeds de gedichten zijn die in sterkste bundels stonden. De keuze voor ‘Op het achterdek’ is dus ook de bekroning van De voorbode van iets groots. We hechten eraan dat hier te vermelden, omdat het in het geval van Van Bastelaere nog niet eenvoudig is om een gedicht te kiezen dat eruit springt. De bundel als geheel is sterk en hecht gecomponeerd, maar dat de gedichten meer dan de som van hun delen zijn, betekent ook dat een deel ervan zich lastig laat isoleren. Dat gold niet voor ‘Op het achterdek’ dat weliswaar minder nadrukkelijk virtuoos is maar in zijn heldere woordkeus wel uiterst effectief. Het gedicht beschrijft een scène in afwisselend aardse (‘bebloede zakdoek’, ‘koperen potten’, ‘een sigaret op het achterdek’) en beladen (‘het spoor van de liefde’, ‘verspreiden het licht’) termen. Het effect van de perspectiefwisseling (er is een ‘je’ dan ineens een ‘mijn’ die de vorige tekst tot een monoloog interieur maakt, dan een ‘ze’; een bezittelijk ‘zijn’ (dus een ‘hem’) dan een ’men’ dan een ‘we’, een ‘jullie’ en een pianist) maakt dat het gedicht een filmische indruk maakt, maar zonder dat precies duidelijk wordt wat er gebeurt, en in hoeverre de gebeurtenissen aan het perspectief van het personage zijn toe te schrijven. Als de misdaad in een David Lynch-film: wie is het slachtoffer? Is dat dezelfde als de dader? Wat gebeurt er echt?
In elk geval is er het geïsoleerde moment dat onontkoombare lading krijgt door de natgespoten kalveren en vooral de duif op het hakblok die ‘langzaam leeg[loopt] in het niet-duif’. De wending aan het slot van het gedicht is verrassend zonder geforceerd aan te doen. In één klap is het beladen moment weg, omdat een klap in het gezicht wordt opgeheven. Het merkwaardige ‘misschien’ ontneemt de bodem aan wat daarvoor is beschreven. Wat de beschrijving van een statisch moment leek, wordt een omslagpunt, maar wel in zichzelf, binnen de grenzen van dit gedicht. En dat klinkt (en is ook) virtuoos, maar het gebeurt in heldere taal, soms op het platte af (‘je bent wat je eet’), en de werking van het gedicht laat zich lastig benoemen, maar is onmiskenbaar. De uithaal komt hard aan, en ah, vandaar die bebloede zakdoek.

Anneke Brassinga, ‘De goede afloop’ (IJsgang, De Bezige Bij, Amsterdam, 2006)Anneke Brassinga citeert in haar gedichten graag en veel uit het literaire werelderfgoed. Daarmee geeft de dichteres niet uitsluitend haar grote belezenheid een plaats, zij verwijst ook naar de eerste, zeg maar de oerfunctie van alle poëzie: het maken van taal, en vervolgens: het manipuleren of scheefslaan daarvan. Brassinga is in staat het geciteerde op een weergaloze manier de nek om te draaien, en dit vaak door middel van minimale ingrepen. 'Altijd november' wordt bij haar 'altijd stemgember'. En in Gilliams' regel: 'de teil met bloedmoer van geslachte hazen' verwisselt ze vlot en haast onmerkbaar de hazen voor kazen. Deze houding, dit omspringen met het materiaal, veroorzaakt bij de lezer een dubbel gevoel: van hilariteit, maar ook van melancholie: wij zijn veranderlijk en vergankelijk, en wat we te boek stellen is dat eveneens; al onze beweringen zijn om te smelten en elk van onze gedichten is weer voer voor een nieuwe generatie van begriploze roofdieren. Maar ook zonder de citatentrommel werkt het verleden door in haar poëzie. In het winnende gedicht 'De goede afloop' zet zij de vaak gestelde vraag 'Wat doen we hier' twee maal kort na elkaar, wat het gedicht een zware en humorloze aanzet geeft; dat ze vervolgens tintelend aan de slag gaat 'als met de frisheid van limoenen' (het leven is een cocktail van vreselijkheden, grapjes en banaliteiten) mag dan weer het bewijs zijn van haar dubbele omgang met dit soort vragen: humoristisch en tegelijk melancholiek. Wat dat laatste betreft refereert ze, niet voor de enige keer in de bundel, overduidelijk naar haar grote voorganger, J.C.Bloem, met haar regel 'het verblindend prille komt niet weerom'. Wat doen we hier? Anneke Brassinga struikelt met ons langs haar originele metaforen. En de optelsom van alle antwoorden is weer noodzakelijk: minder dan niks, – de limonadekraampjes blijken luchtspiegelingen, de zekerheden die de beschaving ons aanreikt zijn niet meer dan een ellendig eind prikkeldraad, waaraan we ons kwetsen – het enige wat echt is, is wat ons kwetst, lijkt ze wel te zeggen. En dan is daar, godzijdank, weer die humor. We vallen naar god (dat gaat lekker snel, instant, zonder mis of muziek die dat vervelend trage stijgen moet ophemelen) en god blijkt te wachten met schaaltjes en glaasjes en nootjes. De vergelijking 'blij als een moeder' ontroert en werkt tegelijk op de lachspieren. Het is misschien zelfs je ouwe moeder wel die op je wacht, verkleed als god. Het blijkt dan meteen een goede aanleiding te zijn om al je vermisten, al je dierbare doden, terug te zien. Een ontmoeting waarbij het, zoals in dit gedicht, lachen en huilen geblazen is.


Saskia de Jong, ‘eenvoudige formule’ (Resistent, Prometheus, Amsterdam, 2006)
Saskia de Jong formuleert hoekig en op het eerste gezicht zelfs ietwat plomp. Opvallend is de serieuze blik, haar onverstoorbare, kale stem die haar verzen en gedichten stevig en ongedurig maakt. Afkerig van de literaire modeverschijnselen hyperbool en ironie kijkt zij in stellende, bijkans onbarmhartige taal naar mens en wereld. Door middel van het uitlichten van situationele détails weet zij in rafelige beelden een poëtische ruimte te scheppen waarin oude en moderne woorden niet op elkaar botsen, maar volkomen zichzelf zijn, en ontdaan van welke snoevende lading dan ook gelezen kunnen worden. De manier waarop kleine en grote twijfels in de geuite gedachtegang worden neergezet is subtiel en diepzinnig, omdat de belangrijkste pijnpunten worden aangestipt in de kleinste woordjes. In het winnende gedicht vormen bijvoorbeeld de spreektalige formuleringen ‘een keer’ (r.1) ‘naar alle schijn’ (r.6) ‘verder is alles ook’ (r.11) ‘voor de zekerheid’ (r.17) dan ook geen onopzettelijk vulsel; ze functioneren als belangrijke markeringen van het perspectief die de psychologische conditie – of zelfs ontwikkeling – van de vertellende dichtersstem verraden. Want de aan hardheid grenzende eerlijkheid waarmee in het winnende gedicht zonder reserves over de liefde wordt gesproken trof de commissie zeer, juist omdat het geen definitieve stelling betrekt, maar heen en weer blijft schieten tussen uitersten van pessimisme en optimisme, lichamelijkheid en rationaliteit, monumentaliteit en knulligheid.

januari 2007

Peter Ghyssaert
Micha Hamel
Toef Jaeger